Op 26 mei 2016 oordeelde de Ondernemingskamer (OK) dat de curator in het faillissement van drogisterijketen DA Retailgroep (DA) de OR niet om advies hoefde te vragen over de doorstart van het bedrijf. Afgelopen vrijdag 2 juni 2017 maakte de Hoge Raad korte metten met deze uitspraak.
Wat was er aan de hand?
On 26 May 2016, the Enterprise Division of the Amsterdam Court of Appeal (OK) ruled that the liquidator in the bankruptcy of the DA Retailgroep drugstore chain (DA) was not required to consult with the works council concerning the relaunch of the business following its bankruptcy. But on Friday, 2 June 2017, the Supreme Court gave short shrift to this judgement.
What was involved?
Op 22 juni 2017 heeft het Europese Hof van Justitie in de Estro-zaak een arrest gewezen dat een streep haalt door de Nederlandse pre-pack.
Bij een pre-pack stelt de rechtbank een beoogd curator aan, die voorafgaand aan het faillissement meewerkt aan het voorbereiden van een activa-transactie, die de curator vervolgens direct na het uitspreken van het faillissement aangaat en ten uitvoer brengt. De rechtbank stelt in het kader van een pre-pack ook een beoogd rechter-commissaris aan om toezicht uit te oefenen.
Gisteren (22 juni 2017) heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: Hof) de lang verwachte uitspraak gedaan in de Estro-zaak. Aan het Hof waren prejudiciële vragen gesteld over de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijke regels van overgang van onderneming op de 'pre-pack' die sinds 2011 door de meeste Nederlandse rechtbanken wordt toegepast.
Het gaat de “pre-packprocedure” niet voor de wind. In een eerder blog schreven we al dat de advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie (“Europese Hof”) concludeerde dat de Nederlandse pre-packprocedure geen faillissementsprocedure of procedure gericht op liquidatie is. Naar zijn oordeel gelden daarom de bepalingen inzake overgang van onderneming ook bij een pre-pack. Het Europese Hof volgt hem daar nu in.
Hierna volgt een korte bespreking van een arrest dat met name van belang is voor de praktijk. Een praktijk waarin curatoren steeds vaker geconfronteerd worden met ICT-leveranciers die zich opstellen als dwangcrediteuren (ik roep Oilily in herinnering), maar niet onder de reikwijdte van artikl 37b Fw vallen.
De kwaliteit van de debiteurenportefeuille is van belang voor de beoordeling van de vraag of een tussentijds dividendbesluit door de beugel kan. Dat blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 23 september 2016.
In november 2016 is door de Hoge Raad bevestigd dat de vernietiging van een faillissement geen effect heeft op door een curator voordien verrichte beschikkingshandelingen. De curator kan rechtshandelingen verrichten tot het moment waarop de vernietiging in kracht van gewijsde is gegaan. Wel dient de curator terughoudend gebruik te maken van zijn bevoegdheden gedurende de periode waarin een vonnis tot faillietverklaring is vernietigd, maar deze vernietiging nog niet onherroepelijk is geworden.
Juridisch kader
Het is pandhouders op grond van artikel 3:246 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) toegestaan om een pandrecht op vorderingen uit te winnen door middel van het opeisen van de vordering. Deze bevoegdheid omvat tevens het recht om zekerheidsrechten uit te winnen die aan de verpande vordering zijn verbonden. Dit is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ABN AMRO / Marell).
Feiten
Pursuant to Article 3:246 paragraph 1 of the Dutch Civil Code (DCC) pledgees have the power to enforce their right of pledge on receivables by claiming (direct) payment of the receivable. This power also includes the right to enforce rights of pledge that in their turn have been granted as security for the repayment of the pledged receivable. The Supreme Court confirmed this in its judgement of 18 December 2015 (ABN AMRO / Marell).