Gisteren (22 juni 2017) heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: Hof) de lang verwachte uitspraak gedaan in de Estro-zaak. Aan het Hof waren prejudiciële vragen gesteld over de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijke regels van overgang van onderneming op de 'pre-pack' die sinds 2011 door de meeste Nederlandse rechtbanken wordt toegepast.
Het gaat de “pre-packprocedure” niet voor de wind. In een eerder blog schreven we al dat de advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie (“Europese Hof”) concludeerde dat de Nederlandse pre-packprocedure geen faillissementsprocedure of procedure gericht op liquidatie is. Naar zijn oordeel gelden daarom de bepalingen inzake overgang van onderneming ook bij een pre-pack. Het Europese Hof volgt hem daar nu in.
Hierna volgt een korte bespreking van een arrest dat met name van belang is voor de praktijk. Een praktijk waarin curatoren steeds vaker geconfronteerd worden met ICT-leveranciers die zich opstellen als dwangcrediteuren (ik roep Oilily in herinnering), maar niet onder de reikwijdte van artikl 37b Fw vallen.
De kwaliteit van de debiteurenportefeuille is van belang voor de beoordeling van de vraag of een tussentijds dividendbesluit door de beugel kan. Dat blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 23 september 2016.
Het is pandhouders op grond van artikel 3:246 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) toegestaan om een pandrecht op vorderingen uit te winnen door middel van het opeisen van de vordering. Deze bevoegdheid omvat tevens het recht om zekerheidsrechten uit te winnen die aan de verpande vordering zijn verbonden. Dit is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ABN AMRO / Marell).
Feiten
Pursuant to Article 3:246 paragraph 1 of the Dutch Civil Code (DCC) pledgees have the power to enforce their right of pledge on receivables by claiming (direct) payment of the receivable. This power also includes the right to enforce rights of pledge that in their turn have been granted as security for the repayment of the pledged receivable. The Supreme Court confirmed this in its judgement of 18 December 2015 (ABN AMRO / Marell).
On 3 June 2016, the Supreme Court ruled that a valid right of pledge can be established on goods that are delivered subject to retention of title (of ownership). If the buyer is declared bankrupt, the conditional ownership can become an unconditional ownership if the condition precedent is fulfilled (mostly full payment of the purchase price). Next to the buyer, the pledgee can also fulfil this condition. As a consequence, these goods are not part of the bankrupt estate, so that the pledgee can take recourse against these goods.
The facts
Op 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er een geldig pandrecht kan worden gevestigd op zaken die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd aan de koper. Indien de koper failliet wordt verklaard, kan het voorwaardelijke eigendomsrecht uitgroeien tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht door vervulling van de voorwaarde jegens de verkoper (veelal volledige betaling van de koopsom). Ook de pandhouder kan deze voorwaarde vervullen. Het gevolg hiervan is dat genoemde zaken niet in de faillissementsboedel vallen, maar dat de pandhouder hier verhaal op kan nemen.
Op 1 juli 2016 is de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden. Deze wet is samen met de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude gericht op het bestrijden van faillissementsfraude en tracht te voorkomen dat de in een eerder stadium frauderende bestuurders hun activiteiten voortzetten door simpelweg een nieuwe vennootschap op te richten.
Op insolventiegebied heeft de Hoge Raad in 2016 een aantal interessante uitspraken gedaan.